OmgevingConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

De vergunningskwaliteit omtrent oppervlaktewaterkwaliteit

Het arrest
RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN
ARREST van 8 februari 2024 met nummer RvVb-A-2324-0438 in de zaak met rolnummer 2223-RvVb-0186-SA

Op 8 februari 2024 vernietigt de Raad voor Vergunningsbetwistingen een omgevingsvergunning voor de verdere exploitatie en uitbreiding van een stortplaats in Kortemark. Enkele omwonenden en een milieuorganisatie dienden namelijk een annulatieberoep in, uit vrees dat de stortplaats PFOS-lozingen met zich zou meebrengen. De Raad volgt uiteindelijk deze redenering en stelt vast dat de vergunningverlenende overheid onvoldoende motiveerde waarom er geen PFOS-lozingen zouden kunnen optreden.

 

Oppervlaktewaterkwaliteit

Zowel de Europese Kaderrichtlijn Water als het Vlaamse Waterwetboek houden in dat de Vlaamse oppervlaktewaterlichamen tegen 22 december 2027 een goede toestand moeten bereiken en, in de tussentijd, dat de oppervlaktewaterkwaliteit er niet (betekenisvol) op mag achteruitgaan. Dit is de zogenaamde verbeteringsverplichting, gekoppeld aan een verslechteringsverbod. Hierbij wordt ieder oppervlaktewaterlichaam (zoals bv. bepaalde rivieren) ingedeeld in een kwaliteitsklasse, die gaan van “zeer goed” tot “slecht”. Die kwaliteitsklasse gaat steeds op voor het volledige waterlichaam, maar er zijn ook aparte klassen per kwaliteitselement (waarvan de chemische kwaliteit en de ecologische kwaliteit de belangrijkste kwaliteitseisen zijn).

Op basis van de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie moet een vergunningverlenende overheid ook project per project beoordelen of het verslechteringsverbod wordt geschonden. Een project mag zo geen achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam teweegbrengen of het bereiken van een goede toestand van het oppervlaktewater tegen 2027 in gevaar brengen. Het Hof van Justitie verklaart verder dat er sprake is van een “achteruitgang van de toestand” zodra de één van de kwaliteitselementen van een oppervlaktewaterlichaam er één klasse op achteruitgaat, zelfs als die achteruitgang niet tot gevolg heeft dat het oppervlaktewaterlichaam in het algemeen wordt ingedeeld in een lagere klasse. Als het betrokken kwaliteitselement zich al in de laagste klasse bevindt, vormt iedere achteruitgang van dat element een “achteruitgang van de toestand” van een oppervlaktewaterlichaam.

De huidige toestand van onze Vlaamse waterlopen is in dat opzicht echter nog onvoldoende. De oppervlaktewaterkwaliteit van veel waterlopen zit niet goed. In de huidige stand van het beleid bestaat de kans dat Vlaanderen in 2027 niet aan de Europese normen zal kunnen voldoen.

Vernietiging van de stortplaats

In het licht van die Europese en Vlaamse doelstellingen, dienden enkele omwonenden en een milieuvereniging een annulatieberoep in bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen tegen de omgevingsvergunning voor de exploitatie en uitbreiding van een stortplaats in Kortemark. Ze baseerden hun annulatieberoep onder andere op het idee dat de stortplaats zou leiden tot PFOS-lozingen en, hiermee, een achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen gaat uiteindelijk mee in de redenering. Ze stelt echter niet vast dat er effectief sprake zou zijn van een achteruitgang van de watertoestand maar wel van een motiveringsgebrek. De Raad voor Vergunningsbetwistingen ten gronde niet vast dat er inderdaad sprake is van PFOS-lozingen die de toestand van het oppervlaktewaterlichaam zouden aantasten, maar wel dat uit de vergunningsbeslissing onvoldoende blijkt dat zo’n lozingen zijn uitgesloten. Kortom, er is ‘slechts’ sprake van een motiveringsgebrek en niet van een schending van de Kaderrichtlijn Water en het Waterwetboek.

Een storm in een glas water?

Aangezien de Raad voor Vergunningsbetwistingen enkel tot een motiveringsgebrek komt, is het besproken arrest geen precedentsarrest. De Raad oordeelt enkel dat de vergunningverlenende overheid op vlak van de oppervlaktewaterkwaliteit onvoldoende motivering heeft aangereikt – in het bijzonder gelet op de bezwaar- en beroepschriften van de verzoekende partijen.

De vraag is natuurlijk of de Raad niet te ver is gegaan in deze beoordeling. Aangezien er geen lozingsnorm voor PFOS is aangevraagd (i.t.t. andere parameters), is de vergunningsaanvrager vertrokken vanuit het idee dat er geen lozingen kunnen optreden. Als blijkt dat met het project wél PFOS-lozingen kunnen optreden, valt dit eigenlijk buiten het voorwerp van de omgevingsvergunningsaanvraag en is dit een zaak van handhaving. Daarnaast had de vergunningverlenende overheid gewezen op een aantal technische maatregelen die zo’n lozingen dienen te voorkomen. De Raad voor Vergunningsbetwistingen vond het echter “voorbarig” om al in te gaan op deze technische maatregelen en oordeelde dat er eerst duidelijkheid moest bestaan over de aan- of afwezigheid van PFOS-lozingen, voordat zij hierover uitspraak kon doen.

Kortom, van een precedentsarrest is niet echt sprake. Wel stelt de Raad voor Vergunningsbetwistingen een motiveringsgebrek vast, wat in principe perfect kan worden geremedieerd door de vergunningverlenende overheid. Wat wel duidelijk is, is dat het thema oppervlaktewaterkwaliteit voor één van de eerste malen op de radar van de Raad voor Vergunningsbetwistingen is gekomen.

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Lees meer in OmgevingConnect

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...