OmgevingConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

Grondwettelijk Hof vernietigt toekomstperspectief voor historisch gegroeide tuincentra. Wat zijn de gevolgen van het arrest voor een gemeente?

Met zijn arrest van 14 november 2019 verklaart het Grondwettelijk Hof het door de Codextrein ingevoerde planologisch attest dat de toekomstperspectieven voor historisch gegroeide zonevreemde tuincentra veilig moest stellen, ongrondwettelijk. Gemeenten kunnen met onmiddellijke ingang niet langer op basis van een dergelijk attest een rechtsgeldige omgevingsvergunning toekennen teneinde af te wijken van de stedenbouwkundige voorschriften die gelden in agrarisch gebied.

 

1. De onverenigbaarheid van moderne tuincentra met agrarisch gebied

In art. 11 van het Koninklijk Besluit betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen (ook wel het ‘Inrichtingsbesluit’ genoemd) wordt toegelicht dat de ‘agrarische gebieden’ bestemd zijn voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens ‘para-agrarische bedrijven’.

Het begrip ‘para-agrarische bedrijven’ wordt echter nergens door de decreetgever gedefinieerd, wat de voorbije jaren tot héél wat discussies en rechtsprocedures aanleiding heeft gegeven.

Binnen de rechtspraak werd aanvankelijk een ruime invulling gegeven aan het begrip. Met name beschouwde men als ‘para-agrarische bedrijven’: bedrijven waarvan de activiteit onmiddellijk bij de landbouw aansluit en erop afgestemd is. In meer recente rechtspraak wordt daarentegen duidelijk de grens getrokken opzichtens zuiver commerciële activiteiten die in agrarisch gebied verboden zijn. De kweek en doorkweek van planten is toegestaan. De loutere aankoop en doorverkoop van ingekochte producten die in het bedrijf geen verwerking of bewerking ondergaan, is daarentegen verboden. De (relatieve) omvang van de aangekochte en doorverkochte producten of de daartoe aangewende verkoopsruimte is daarbij van geen belang. In dat geval is er immers sprake van puur commerciële activiteiten die thuishoren in kleinhandelszones of woongebied, maar zeker niet in agrarisch gebied.

Stedenbouwkundige vergunningen voor de uitbouw van de commerciële functie van tuincentra gelegen in agrarisch gebied werden de voorbije jaren dan ook steevast geweigerd.

 

2. Een planologisch attest om de toekomst zeker te stellen?

Met een aanvraag tot ‘planologisch attest’ kan een bedrijf dat zonevreemd is of zonevreemd wil uitbreiden, aan de overheid vragen of zij een planwijziging wil overwegen.  Het attest dat de overheid afgeeft spreekt zich uit over het behoud en de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf.  Daaraan gekoppeld maakt het attest ook duidelijk of er een planwijziging wordt opgestart of niet.

Voorwaarde is wel dat het bedrijf ‘hoofdzakelijk vergund’ is, ook wat de ‘functie’ betreft. En daar knelt het schoentje. Een handelsfunctie strookt niet met de vereiste agrarische functie, en staat eraan in de weg dat voor veel moderne tuincentra gelegen in agrarisch gebied, met heel wat andere functies dan de verkoop van eigen gekweekte planten, aanspraak kan worden gemaakt op het planologisch attest.

 

3. Codextrein maakt planologisch attest wél mogelijk voor historisch gegroeide tuincentra

De Vlaamse decreetgever was zich in de vorige legislatuur bewust van het fenomeen waarbij de rechtstreekse link met de land- en tuinbouw verdwenen blijkt te zijn, en besloot een oplossing te bieden.

Voor bedrijven:

  • met vergunde of vergund geachte constructies die noodzakelijk zijn voor de normale bedrijfsvoering, en
  • waar er uiterlijk op 1 mei 2000 een wijziging van de hoofdfunctie van land- en tuinbouw naar detailhandel heeft plaatsgevonden, en
  • die niet herlokaliseerbaar zijn door hun specifiek ruimtegebruik,

werd een toekomstvisie geboden door het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving (ook wel de ‘Codextrein’ genoemd) middels een aangepast planologisch attest.

De nieuwe regeling werd door de artikelen 77 en 79 van de Codextrein in art. 4.4.24 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (afgekort VCRO) ingevoerd.

 

4. Grondwettelijk Hof besluit tot onaanvaardbare voorkeursbehandeling voor historisch gegroeide tuincentra

Een onderling conflict inzake commerciële belangen tussen enkele tuincentra waarvan er één zich in agrarisch gebied bevindt, zonevreemd gelegen is en desgevallend in aanmerking zou kunnen komen voor een planologisch attest teneinde zijn belangen in de toekomst veilig te stellen, vormde de aanleiding om de (grond)wettigheid van de nieuwe regelgeving in vraag te stellen.

In zijn arrest van 14 november 2019 (GwH nr. 179/2019, 14 november 2019) vernietigt het Grondwettelijk Hof de voormelde bepaling van de Codextrein.

De volgende struikelblokken werden door het Hof weerhouden:

  • De vereiste dat de wijziging van de hoofdfunctie land- en tuinbouw in detailhandel uiterlijk op 1 mei 2000 heeft plaatsgevonden en de vaststelling dat een bedrijf reeds bijna 20 jaar onvergunde en onvergunbare activiteiten uitoefent, is geen pertinent criterium om dergelijke bedrijven een vereenvoudigde toegang te verlenen tot het instrument van het planologisch attest;
  • De voorwaarde dat minstens vijftig procent van het terrein moet bestaan uit serres of gronden die actief gebruikt worden voor het kweken of conditioneren van bloemen, planten of bomen, is zodanig ruim omschreven dat zij nauwelijks kan worden onderscheiden van het louter in leven houden van de planten voor verkoop;
  • Wat betreft de moeilijkheid om de zonevreemde tuincentra te herlokaliseren, is niet aangetoond waarom dit niet zou gelden voor andere zonevreemde bedrijven.

 

5. Gevolgen van het vernietigingsarrest van het Grondwettelijk Hof

De vernietiging door het Grondwettelijk Hof heeft tot gevolg dat zonevreemde tuincentra niet langer een planologisch attest kunnen aanvragen indien zij niet hoofdzakelijk vergund zijn, zowel voor wat betreft de bestaande constructies, als de functie.

Reeds afgeleverde positieve planologische attesten kunnen de overheid daarnaast niet langer verplichten tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg.

Evenmin kan een positief planologisch attest nog als grondslag dienen om in een omgevingsvergunning af te wijken van de stedenbouwkundige voorschriften. Het planologisch attest werd immers afgeleverd op basis van een vernietigde regeling. Gezien de juridische basis van het attest ontbreekt, kan men zich hier niet langer op beroepen. 

 

Conclusie:

Gemeenten dienen zich bewust te zijn van het arrest van het Grondwettelijk Hof teneinde te vermijden dat nog langer onwettige planologische attesten worden afgeleverd die valse hoop gegeven aan historisch gegroeide tuincentra.

Ook omgevingsvergunningen waarbij op basis van een recent verleend planologisch attest de regularisatie wordt nagestreefd van in het verleden wederrechtelijk gerealiseerde uitbreidingen kunnen niet langer rechtsgeldig worden toegekend.

Vraag rijst of in de nieuwe legislatuur naar een oplossing zal worden gezocht voor de tuincentra, dan wel de waarde van het zone-eigen gebruik van agrarisch gebied terug wordt bestendigd.

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...