OmgevingConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

Oude verkavelingsvoorschriften verliezen aan gezag

Sinds de inwerkingtreding van de Codextrein hoeft de bevoegde overheid een vergunningsaanvraag niet langer te weigeren wanneer deze strijdig is met de voorschriften van een verkavelingsvergunning ouder dan 15 jaar. Deze nieuwe afwijkingsmogelijkheid, vervat in artikel 4.3.1, §1, 1°, c) VCRO, maakt deel uit van de zoektocht van de decreetgever naar efficiëntere bebouwing en het verhogen van het ruimtelijk rendement.

 

 

De Codextrein introduceert via artikel 58 van het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening een nieuwe afwijkingsmogelijkheid voor oude verkavelingsvergunningen.

 

Artikel 4.3.1, §1, 1°, c) VCRO klinkt voortaan als volgt: “§ 1. Een vergunning wordt geweigerd: 1° als het aangevraagde onverenigbaar is met: […] c) andere verkavelingsvoorschriften dan deze die vermeld zijn onder b), voor zover de verkaveling niet ouder is dan vijftien jaar op het ogenblik van de indiening van de vergunningsaanvraag, en voor zover van die verkavelingsvoorschriften niet op geldige wijze is afgeweken”.

 

Met de wijziging van dit artikel hoeven verkavelingsvoorschriften van verkavelingsvergunningen ouder dan 15 jaar geen weigeringsgrond meer uit te maken voor individuele vergunningsaanvragen. De bevoegde overheid kan deze afwijkingsmogelijkheid trouwens toepassen zonder voorafgaandelijke wijziging van de verkavelingsvergunning én zelfs zonder dat de vergunningsaanvrager dit expliciet heeft gevraagd.

 

Draagwijdte van deze afwijkingsmogelijkheid

 

 

Het gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid zorgt ervoor dat het strijdige voorschrift éénmalig haar dwingende karakter verliest en niet langer een weigeringsgrond uitmaakt voor de betrokken vergunningsaanvraag. De verkavelingsvergunning blijft evenwel bestaan en kent nog steeds rechtsgevolgen. Zij blijft dus nog steeds gelden voor eventuele latere vergunningsaanvragen waarbij de afwijkingsmogelijkheid van artikel 4.3.1, §1, 1°, c) VCRO niet wordt toegepast.

 

Hiermee kan een vergunningsaanvrager echter niet afwijken van oude verkavelingsvoorschriften die betrekking hebben op openbare wegenis en het openbaar groen. Die voorschriften blijven steeds een weigeringsgrond, ongeacht of ze reeds 15 jaar oud zijn.

 

Bovendien geldt deze afwijkingsmogelijkheid enkel voor voorschriften van verkavelingen die ouder zijn dan 15 jaar op het moment van de indiening van de vergunningsaanvraag. Deze termijn van 15 jaar wordt volgens artikel 4.3.1, §1, 4de lid VCRO berekend vanaf de datum van afgifte van de oorspronkelijke vergunning in laatste administratieve aanleg, tenzij de verkavelingsvergunning uitdrukkelijke melding maakt van een gefaseerde uitvoering. Dan wordt de termijn berekend per fase. Voor de tweede fase en volgende fasen wordt de termijn dus berekend vanaf de aanvangsdatum van die fase.

 

Is een openbaar onderzoek noodzakelijk?

 

Een opmerkelijke vaststelling is dat deze afwijkingsmogelijkheid momenteel géén openbaar onderzoek vereist, in tegenstelling tot een beperkte afwijking van de verkavelingsvoorschriften via artikel 4.4.1, §1 VCRO of een wijziging van de verkavelingsvergunning via (het oude) artikel 4.6.7 VCRO. Een openbaar onderzoek zal dus slechts nodig zijn indien de vergunningsaanvraag volgens artikel 13 van het Omgevingsvergunningsbesluit valt onder de gewone vergunningsprocedure.

 

Hierover is heel wat discussie ontstaan. Eigenaars van loten binnen een verkavelingsvergunning kunnen namelijk plots geconfronteerd worden met een vergunning die afwijkt van de verkavelingsvoorschriften.

 

Joke Schauvliege, minister van Omgeving, erkende recentelijk in een parlementair antwoord dat deze regeling inderdaad niet overeenkomt met de logica van de VCRO. Zij bevestigde dat het aangewezen is om artikel 13 van het Omgevingsvergunningsbesluit aan te passen om ook een openbaar onderzoek te verplichten bij de toepassing van artikel 4.3.1, §1, 1°, c) VCRO. Het blijft hiervoor evenwel wachten op een effectieve wijziging van het Omgevingsvergunningsbesluit. Een openbaar onderzoek is dus momenteel in principe nog steeds niet vereist.

 

De link met de goede ruimtelijke ordening en ruimtelijk rendement

 

Het kan voor een vergunningsaanvrager ook interessant zijn om niet af te wijken van een oude verkavelingsvergunning. Een vergunningsaanvraag die voldoet aan de (voldoende gedetailleerde) voorschriften van een verkavelingsvergunning wordt volgens artikel 4.3.1, §2, 3° geacht in overeenstemming te zijn met de goede ruimtelijke ordening. Wanneer een vergunningsaanvrager afwijkt van de verkavelingsvergunning, verliest hij dit voordeel en zal hij moeten aantonen dat zijn vergunningsaanvraag overeenkomt met de goede ruimtelijke ordening.

 

Hier komt ook het principe van ‘ruimtelijk rendement’ op de proppen. De afwijkingsmogelijkheid kan gebruikt worden voor ingrepen die het ruimtelijk rendement van de constructie verhogen, maar ook voor ingrepen die hier geen impact op hebben. Het is volgens de decreetgever echter niet de bedoeling dat de afwijkingsmogelijkheid leidt tot de verlaging van het ruimtelijk rendement op plekken waar een verhoging mogelijk of wenselijk is. Ruimtelijk rendement (via artikel 4.3.1, §2 VCRO) maakt sinds de Codex-trein namelijk deel uit van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Een bevoegde overheid kan hiervan gebruik maken om een afwijking van een oude verkavelingsvergunning te temperen.

 

De introductie van deze afwijkingsmogelijkheid vermindert dan ook duidelijk het gezag van oude verkavelingsvergunningen. Niettemin blijft het voor een bevoegde overheid noodzakelijk om hierbij een goede afweging te maken van de afwijking in functie van de goede ruimtelijke ordening.

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...