OmgevingConnect is een online bibliotheek van Vanden Broele

De saga gaat verder: ook het Hof van Justitie spreekt zich uit over de bevoegdheid van de gemeenten over eigen project-m.e.r.-screeningsplichtige projecten

Sinds het Wasserijsite-arrest van 6 oktober 2022 is er veel discussie geweest over de bevoegdheid van de gemeentelijke en provinciale vergunningverlenende overheden om te beslissen over ‘eigen’ project-m.e.r.-screeningsplichtige projecten. Oorspronkelijk oordeelde de Raad voor Vergunningsbetwistingen in dit arrest dat een hogere overheid – en niet het bestuur dat de vergunningsaanvraag indiende – deze besluiten moet nemen. Deze rechtspraak werd later opgelost door een decretale ingreep, maar wordt nu opnieuw actueel door een gelijkluidende uitspraak van het Europese Hof van Justitie.

 

Het Arrest
Arrest van 8 mei 2025 van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie

 

Wasserijsite-arrest als startsein van de miserie

Sinds het beruchte Wasserijsite-arrest van 6 oktober 2022 (RvVb-A-2223-0108) woedt er een juridische discussie over de bevoegdheid van gemeenten en provincies bij hun eigen vergunningsaanvragen voor project-m.e.r.-screeningsplichtige projecten. De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelde toen dat een vergunningverlenende overheid niet zelf mag beslissen over haar eigen aanvraag wanneer een project-m.e.r.-screening vereist is. Zulke dossiers moesten, volgens de Raad, door een hogere overheid behandeld worden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 9bis van de Europese Project-MER-Richtlijn, dat het ‘no conflict of interest’-principe verankert: overheden moeten milieueffecten objectief kunnen beoordelen, zonder belangenvermenging.

Tot dat arrest was het volgens het Omgevingsvergunningsdecreet perfect mogelijk dat een gemeente haar eigen vergunningsaanvraag behandelde, behalve wanneer een volwaardig project-MER vereist was – in dat geval moest de aanvraag naar een hogere overheid (artikel 15/1 OV-decreet). Voor projecten met enkel een screeningsplicht gold die uitzondering niet.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen ging echter verder en stelde dat ook screeningsplichtige projecten onder het no-conflict-principe vielen. Resultaat: gemeenten moesten ook deze dossiers doorverwijzen. Dit leidde tot veel onzekerheid en vertraging, want niet alle deputaties wilden deze dossiers behandelen. Zo ontstond er een impasse, vooral bij gemeentelijke infrastructuurprojecten.

De decreetgever grijpt in 

Om de impasse te doorbreken, keurde het Vlaams Parlement op 19 april 2024 een decreetwijziging goed. Die wijziging bevestigde dat de neutraliteit en objectiviteit van gemeentelijke en provinciale omgevingsambtenaren voldoende gewaarborgd zou zijn.

De gewijzigde bepalingen in artikelen 9, §2 en 9/1 van het Omgevingsvergunningsdecreet stellen dat deze ambtenaren autonoom en onafhankelijk moeten kunnen functioneren. De decreetgever wilde zo garanderen dat gemeenten wél bevoegd blijven voor hun eigen project-m.e.r.-screeningsplichtige projecten, zolang de beoordeling objectief gebeurt binnen de administratie. In lijn met artikel 15/1 van het Omgevingsvergunningsdecreet, moet enkel voor volwaardige project-MER-plichtige projecten de vergunningsaanvraag worden ingediend bij de hogere overheid verplicht.

Wasserijsite-arrest 2.0

Wie dacht dat het decreet de discussie definitief had beslecht, kwam bedrogen uit. Op 8 mei 2025 sprak ook het Hof van Justitie zich uit, naar aanleiding van een prejudiciële vraag van de Belgische Raad van State in het kader van het cassatieberoep tegen het Wasserijsite-arrest.

Het Hof bevestigde dat het ‘no conflict of interest’-principe ook geldt voor project-m.e.r.-screeningsprocedures, niet enkel voor volwaardige MER’s. Volgens het Hof moet, wanneer een overheid zowel aanvrager als beoordelaar is, een duidelijke “passende scheiding” tussen beide petjes – namelijk het vergunningsaanvragende petje en -verlenende petje – worden gegarandeerd. De betrokken dienst moet beschikken over eigen personeel en middelen, zodat de beoordeling onafhankelijk gebeurt en men “in staat is om haar taak op objectieve wijze te vervullen”. Met deze uitspraak schaart het Hof van Justitie zich in wezen achter de redenering van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Wat nu in Vlaanderen?

De cruciale vraag is of de Vlaamse regeling van april 2024 aan deze Europese vereisten voldoet. Is de verankerde autonomie van de gemeentelijke of provinciale omgevingsambtenaar voldoende om te spreken van een “passende scheiding”? Het antwoord laat voorlopig op zich wachten. Nu het Hof van Justitie zich heeft uitgesproken, is het aan de Raad van State om in haar eindarrest te bepalen hoe de Vlaamse regelgeving zich verhoudt tot het Europese recht.

De saga is dus nog niet ten einde. Hoewel Vlaanderen met het decreet van april 2024 een oplossing dacht te hebben gevonden, gooit het arrest van het Hof van Justitie opnieuw olie op het vuur. De definitieve duidelijkheid zal vermoedelijk pas komen met het eindarrest van de Raad van State. Wordt vervolgd.

 

Deel deze update via LinkedIn
Deel deze update via Facebook
Deel deze update via Twitter
Deel deze update via e-mail

Al onze nieuwsberichten in uw mailbox?

Schrijf u in op onze gratis nieuwsbrief en blijf op de hoogte van nieuwe regelgeving, relevante actualiteit, niet te missen opleidingen en studiedagen, ...