Recent vernietigde de Raad voor Vergunningsbetwistingen twee beslissingen waarbij het ingestelde administratief beroep als onontvankelijk wegens laattijdig werd afgewezen. De aanplakking van de vergunningsbeslissing tegen de gevel van de woning, op 6 m afstand van de plaats waar het voorwerp van de beslissing paalt aan een openbare weg en achter een struik in het ene geval, en een aanplakking die niet is gebeurd aan elk van de openbare wegen waaraan het project paalt in het andere geval, deden de vergunninghouder de das om. De arresten maken duidelijk dat de puntjes op de i moeten worden gezet wanneer het gaat om de bekendmakingsvereisten, en overheden niet kunnen volstaan met een eigen pragmatische invulling.
Arrest:
1) RvVb 5 juni 2025, nr. RvVb-A-2425-0879, De Winter
2) RvVb 26 juni 2025, nr. RvVb-A-2425-0970, Brouns
1. De feitelijke context
1.1. Eerste arrest
In een eerste arrest betreft de aanvraag het slopen van een bestaande loods en bijgebouw, een nieuwbouw loods, de renovatie van een loods en de aanleg van nieuwe verharding. De loods zal worden gebruikt voor de opslag van landbouwvoertuigen en voor de opslag van materiaal nodig voor het bewerken van akkers voor het telen van landbouwgewassen. Daarnaast wordt er ook nog een IIOA-luik klasse 3 aangevraagd (een verdeelslang voor mazout, het stallen van maximum zeven voertuigen en/of aanhangwagens en de opslag van 2,125 ton mazout in een bovengrondse, dubbelwandige houder van 2.500 liter). Het dossier kent een voorgeschiedenis waarbij voorheen reeds meerdere aanvragen betreffende dezelfde percelen werden ingediend.
Er wordt geen openbaar onderzoek georganiseerd. De vereenvoudigde procedure wordt toegepast.
Het college van burgemeester en schepenen verleent een vergunning.
Hiertegen tekent de verzoekende partij bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen administratief beroep aan bij de deputatie.
Waar de provinciale omgevingsambtenaar het administratief beroep ontvankelijk en volledig verklaart, en adviseert om het beroep in te willigen en de omgevingsvergunning te weigeren, verklaart de deputatie het beroep finaal onontvankelijk wegens laattijdig.
Deze beslissing wordt bestreden met een beroep tot vernietiging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
1.2. Tweede arrest
In het tweede arrest betreft de aanvraag een omgevingsvergunning voor de bouw van een evangelische kerk, met aanleg van parking en andere verharding, aanleg van een bufferbekken, het plaatsen van een draadafspanning en distributiecabine en het uitbaten van warmtepompen, alsook voor de noodzakelijke ontbossing van de bouwzone en het kappen van een hoogstamboom.
Er wordt een openbaar onderzoek georganiseerd waarbij 102 bezwaarschriften worden ingediend.
In opvolging hiervan worden er verschillende nieuwe projectinhoudversies opgeladen en aan een openbaar onderzoek onderworpen.
Er wordt hierop een nieuw openbaar onderzoek georganiseerd waarbij er geen bezwaarschriften worden ingediend.
In opvolging hiervan worden er opnieuw verschillende nieuwe projectinhoudversies opgeladen, en verleent het college van burgemeester en schepenen een voorwaardelijke omgevingsvergunning.
Tien omwonenden, waaronder de verzoekende partij bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, tekenen elk administratief beroep aan bij de deputatie, beroepen die elk als onontvankelijk worden afgewezen.
Tegen deze beslissing stelt één van de beroepsindieners een beroep tot vernietiging in bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
2. Juridische uiteenzetting
2.1. Eerste arrest
Uit de gedateerde foto van de gemeentelijke diensten blijkt dat de aanplakking op 16 mei 2024 zou zijn gebeurd.
Bron: arrest RvVb
De verzoekende partij stelt echter dat, aangezien ze dagelijks langs het aanvraagperceel passeert, de aanplakking haar onmogelijk kan zijn ontgaan. Ook tijdens het snoeien van haar haag aan de straatkant (11-15 juni 2024) is haar geen plakkaat opgevallen. Haar bezoekers, die op de hoogte zijn van de voorgeschiedenis, is evenmin iets opgevallen. Ze is er dan ook van overtuigd dat de affiche niet continu is aangeplakt, dan wel verborgen was en dus enkel zichtbaar was op de laatste dag op 17 juni 2024.
De verzoekende partij stelt de aanplakking op 17 juni 2024 voor het eerst opgemerkt te hebben. Het plakkaat stond half verscholen achter een struik, op zo’n 6 m van de openbare weg. De volgende ochtend was het volgens haar al verwijderd.
Volgens de deputatie gebeurde de aanplakking correct omdat ze de voortuin van de aanvrager kon betreden. De verzoekende partij wijst er echter op dat ze als privépersoon niet zomaar de privé-eigendom van de aanvrager mag betreden en wijst op de slechte onderlinge verstandhouding met deze laatste. Bovendien moeten ook mobiel beperkte personen gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot een duidelijk leesbaar aangeplakte affiche. Het is om die reden dat er strikt te respecteren regelgeving bestaat.
De modaliteiten van die aanplakking worden in artikel 59 Omgevingsvergunningsbesluit geregeld. In het kader van de voorliggende betwisting is in het bijzonder de tweede paragraaf ervan relevant, welke luidt:
“§2. De affiche wordt aangeplakt uiterlijk tien dagen na de ontvangst van de beslissing en blijft hangen gedurende de periode van dertig dagen, die ingaat op de dag na de eerste dag van de aanplakking. De vergunningsaanvrager brengt de gemeente op de startdatum van de aanplakking op de hoogte van die datum en verklaart hierbij dat de affiche conform artikel 20 van het Omgevingsvergunningenbesluit werd aangeplakt en aangeplakt zal blijven tot de laatste dag van de periode van dertig dagen. Die datum wordt in het omgevingsloket ingevoerd.
De affiche wordt aangeplakt op een plaats waar het voorwerp van de beslissing paalt aan een openbare weg, of als het aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. Als het voorwerp van de beslissing niet paalt aan een openbare weg, wordt de affiche aangeplakt op een plaats aan de dichtstbijzijnde openbare weg.
Als de beslissing betrekking heeft op het openbaar domein, wordt de affiche aangeplakt aan elke zijde waar men van op de openbare weg de grens van het voorwerp van de beslissing bereikt.
De vergunningsaanvrager plakt de affiche aan op een schutting, op een muur of op een bord dat aan een paal bevestigd is, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg en evenwijdig met de openbare weg, met de tekst gericht naar de openbare weg en op een maximumhoogte van twee meter.
De affiche is altijd goed leesbaar vanaf de openbare weg.”
In het verslag aan de Vlaamse regering bij het Omgevingsvergunningsbesluit kan in verband met de aanplakking aan een openbare weg onder meer de volgende toelichting worden gevonden:
“Zoals bij de bekendmaking van het openbaar onderzoek via aanplakking, wordt voorzien dat de aanplakking dient te gebeuren op de plaats waar - in dit geval - het voorwerp van de beslissing paalt aan een openbare weg, of als dit aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. In het derde lid wordt vervolgens bepaald dat als de beslissing betrekking heeft op het openbaar domein, de aanplakking moet gebeuren aan elke zijde waar men van op de openbare weg de grens van het voorwerp van de beslissing bereikt. ( § 2, tweede en derde lid).
Eveneens naar analogie met de aanplakking van de bekendmaking van het openbaar onderzoek moet de aanplakking ook hier gebeuren op een schutting, op een muur of op een aan een paal bevestigd bord, op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg ( § 2, vierde lid). Met 'toegang tot het terrein' wordt gedoeld op terreinen die niet aan de openbare weg gelegen zijn, maar wel beschikken over een private toegangsweg tot de openbare weg en dit ongeacht het zakelijk of persoonlijk op basis waarvan deze toegang verkregen is. Ook aanvragers voor projecten die niet aan een openbare weg gelegen zijn, moeten dus overgaan tot een aanplakking op de plaats waar de private toegangsweg uitkomt op de openbare weg.
Ook hier is het zo dat de affiche gedurende de duur van de aanplakking steeds goed leesbaar moet zijn vanaf de openbare weg.”
De aanplakking van een vergunningsbeslissing heeft als finaliteit de decretaal voorgeschreven ruchtbaarheid aan een vergunningsbeslissing te geven en heeft dus tot doel om derden de mogelijkheid te bieden kennis te nemen van een beslissing over een vergunningsbeslissing die kan aanbelangen. De eventuele gebrekkige aanplakking van een vergunningsbeslissing kan op zich niet leiden tot de onwettigheid van een vergunningsbeslissing, maar kan wel aanleiding geven tot het niet of later doen aanvangen van de in artikel 54, 3° Omgevingsvergunningsdecreet bepaalde beroepstermijn.
De provinciaal omgevingsambtenaar die het beroep ontvankelijk verklaarde en de weigering van omgevingsvergunning adviseerde, oordeelde in zijn verslag als volgt:
“Artikel 59 van het omgevingsvergunningsbesluit bepaalt dat een aanplakking van een vergunningsbeslissing gebeurt “op de grens tussen het terrein of de toegang tot het terrein en de openbare weg en evenwijdig met de openbare weg, met de tekst gericht naar de openbare weg en op een maximumhoogte van twee meter.” Waarbij” De affiche … altijd goed leesbaar [is] vanaf de openbare weg”. De van de aanplakking beschikbare foto’s tonen een aanplakking op het bouwterrein, enkele meters van het openbaar domein verwijderd, ogenschijnlijk deels achter een struik. Dergelijke aanplakking voldoet niet aan de wettelijke voorwaarden. Het gegeven dat de aanplakking gebeurde door gemeentediensten maakt niet dat deze wettelijke voorwaarden niet meer nageleefd moeten worden.
Het niet naleven van duidelijke wettelijke voorgeschreven aanplakkingsvoorwaarden heeft voorrang op verklaringen van buren dat de aanplakking gedurende een ononderbroken periode aanwezig was.
De conclusie blijft dan ook dat het aannemelijk is dat een derde de tekst op de aanplakking niet kon lezen vanaf de openbare weg gelet op de afstand tussen beide (een derde heeft niet het recht zich zomaar op anders eigendom te begeven), zodat moet geoordeeld worden dat appellant, een derde, niet de mogelijkheid had vroeger op de hoogte te zijn van de vergunningsbeslissing, en het beroep bijgevolg tijdig is ingesteld.”
De deputatie oordeelt andersluidend en verklaart het beroep onontvankelijk wegens laattijdig.
De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelt als volgt:
Er kan niet worden betwist dat de affiche niet is aangeplakt op de plaats waar het voorwerp van de beslissing paalt aan een openbare weg. Het kan ook in redelijkheid niet worden betwist dat de affiche niet goed leesbaar was vanaf de openbare weg. De affiche werd immers aangeplakt tussen de voorgevel en de in de voortuin aanwezige beplanting op enige afstand van de openbare weg. Uit de aangeleverde foto van de aanplakking blijkt duidelijk dat de beplanting zich bevindt voor minstens een deel van de affiche, waarbij de Raad opmerkt dat de affiche net achter de enige struik in de voortuin werd aangebracht. De deputatie lijkt in de bestreden beslissing ook zelf te erkennen dat de affiche niet of minstens niet goed leesbaar was vanaf de openbare weg waar ze overweegt dat de voortuin kon worden betreden om de affiche te lezen. Het is uiteraard niet de bedoeling en duidelijk in strijd met artikel 59 Omgevingsvergunningsbesluit dat een derde belanghebbende via de voortuin van de aanvrager, die in privé eigendom is, naar de voorgevel moet gaan om de affiche te kunnen lezen die zich tussen de voorgevel en beplanting bevindt.
Dat de affiche zou zijn aangeplakt door de gemeentelijke diensten, doet niet anders besluiten. Artikel 59 Omgevingsvergunningsbesluit bevat duidelijke voorschriften over de plaats van aanplakking. Ook de gemeentelijke diensten moeten zich daaraan houden.
Nog daargelaten de kritiek van de verzoekende partij dat de aanplakking niet ononderbroken gebeurde gedurende dertig dagen, blijkt de onregelmatigheid van de aanplakking hoe dan ook uit het feit dat de affiche niet is aangeplakt op de plaats waar het voorwerp van de beslissing paalt aan de openbare weg en omwille van de concrete inplantingsplaats ervan niet leesbaar was vanaf de openbare weg. Met de verzoekende partij moet dan ook worden vastgesteld dat de aanplakking van de bekendmaking van de vergunningsbeslissing in eerste aanleg onregelmatig was, zodat de termijn om beroep aan te tekenen tegen de vergunningsbeslissing in eerste aanleg op het ogenblik van het indienen van het administratief beroep nog geen aanvang had genomen.
Het beroep werd onterecht onontvankelijk verklaard.
2.2. Tweede arrest
De verzoekende partij stelt dat de vergunningsbeslissing door de vergunninghouder niet regelmatig is aangeplakt, waardoor de startdatum van haar vervaltermijn om daartegen bestuurlijk beroep aan te tekenen geen aanvang heeft genomen en op het ogenblik dat ze haar bestuurlijk beroep heeft ingesteld nog niet was verstreken, zodat het beroep tijdig is ingesteld.
Ze steunt de onregelmatigheid van de aanplakking van de vergunningsbeslissing van het CBS op de vaststelling dat de daarvoor vereiste affiche niet gedurende dertig dagen ononderbroken en goed leesbaar is aangeplakt aan elk van de openbare wegen waaraan het project paalt, ter ondersteuning waarvan ze meerdere foto’s voorlegt. Ze stelt dat deze affiche enkel (even) was aangeplakt ter hoogte van de Kruisheideweg, op verre afstand van en dus niet op de hoek van deze weg met de Schopsveldweg, en niet ook aan de Schopsveldweg zelf, zodat deze van daaruit onmogelijk kon worden waargenomen, te meer ook gelet op de aanwezige beplanting.
Ze stelt ook dat het bord waarop deze affiche was bevestigd, dat op zijn beurt was bevestigd aan een paal, niet evenwijdig stond met en was gericht naar de Kruisheideweg, terwijl deze paal schuin stond richting een gracht en niet ononderbroken is blijven rechtstaan, waardoor de affiche niet altijd goed leesbaar was vanaf de openbare weg, te meer ze niet op ooghoogte stond en was bevestigd tegen een wit bord met een witte achterzijde. Ze meent tenslotte dat het voorwerp van de aanvraag misleidend is omschreven op de affiche.
De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelt als volgt:
De verzoekende partij, die als lid van het betrokken publiek de regelmatigheid van de aanplakking betwist, en daarmee gerelateerd de startdatum van haar beroepstermijn, draagt in beginsel de bewijslast ter zake. Ze moet aan de hand van concrete elementen aantonen dan wel aannemelijk maken dat de aanvrager van de vergunning naliet om de vergunningsbeslissing van het CBS in eerste bestuurlijke aanleg op regelmatige wijze aan te plakken en dat er geen rekening kan worden gehouden met de startdatum van de aanplakking volgens de attestering hiervan in het Omgevingsloket. Het staat aan de deputatie om de argumentatie hierover van verzoekende partij te evalueren, waarbij ze in eerste instantie rekening moet houden met de gegevens hierover in het gemeentelijk dossier op het Omgevingsloket. Ze kan daarbij, in geval van betwisting over de bekendmaking, de gemeente of de vergunningsaanvrager verzoeken om hierover de nodige verklaringen of bewijsstukken ter beschikking te stellen (artikel 58 OVB). Ze moet daarbij ook rekening houden met de objectief verifieerbare argumenten en stukken van de beroepsindieners. Het onderzoek door de deputatie van de ontvankelijkheid van het bestuurlijk beroep omvat immers ook het onderzoek naar de tijdigheid hiervan, en daarmee gerelateerd het onderzoek naar de regelmatigheid van de aanplakking, in de gevallen waarin de vergunningsbeslissing in eerste bestuurlijke aanleg wordt bekendgemaakt door de aanplakking.
De vraag of de vergunningsaanvrager de aanplakking op regelmatige wijze heeft uitgevoerd betreft in belangrijke mate een feitelijke aangelegenheid. De Raad kan zijn beoordeling daarover niet in de plaats stellen van die van de deputatie en kan bij zijn wettigheidstoezicht enkel nagaan of deze haar appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend. Dit betekent dat hij onderzoekt of ze is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, deze correct heeft beoordeeld en op grond daarvan niet op kennelijk onredelijke wijze tot haar besluit is gekomen. Er is slechts sprake van een kennelijk onredelijke beslissing als de beslissing dermate afwijkt van het normaal te verwachten beslissingspatroon, dat het ondenkbaar is dat een ander zorgvuldig handelend bestuur, in dezelfde omstandigheden, tot dezelfde besluitvorming komt. Om te voldoen aan de formele motiveringsplicht dient de deputatie in de beslissing duidelijk de redenen op te geven die verband houden met de toets van de regelmatigheid van de aanplakking, waarop ze haar beslissing steunt, zodat een belanghebbende met kennis van zaken tegen de beslissing kan opkomen, waarbij de opgegeven motieven afdoende moeten zijn.
Verzoekende partij maakt in het licht van de stukken van het administratief dossier en de procedurestukken redelijkerwijze afdoende aannemelijk dat de aanplakking, vanaf 24 november 2023, van de vergunningsbeslissing van het CBS in eerste bestuurlijke aanleg van 14 november 2023, niet regelmatig was omdat de affiche door de vergunninghouder niet was aangeplakt aan elk van de openbare wegen waaraan het project paalt.
Zoals blijkt uit het administratief dossier en door partijen niet wordt betwist, paalt het project zowel aan de Schopsveldweg als aan de Kruisheideweg, maar heeft de aanvrager de affiche met de beslissing van het CBS enkel aangeplakt ter hoogte de Kruisheideweg, en niet ook ter hoogte van de Schopsveldweg, waarlangs het project wordt ontsloten. De aanplakking van de beslissing van het CBS is dan ook niet regelmatig en met name conform artikel 59, §2, lid 2 OVB gebeurd. Deze vaststelling volstaat in beginsel om te besluiten dat de termijn van verzoekende partij, als lid van het betrokken publiek, om daartegen bestuurlijk beroep aan te tekenen bij de deputatie, geen aanvang heeft genomen. In die optiek kon verzoekende partij op 17 juni 2024 in beginsel nog tijdig bestuurlijk beroep aantekenen bij de deputatie tegen de beslissing van het CBS, ook al waren er sinds de eerste dag van de aanplakking volgens het Omgevingsloket ondertussen al meer dan dertig dagen verstreken.
De deputatie oordeelt ten onrechte dat de aanplakking regelmatig was omdat uit de voorliggende stukken blijkt dat de affiche is aangeplakt ‘op de hoek van de Kruisheideweg en de Schopsveldweg, aldus op de grens met deze beide openbare wegen’. Artikel 59, §2, lid 2 OVB voorziet de duidelijke verplichting om de affiche, met de vergunningsbeslissing van het CBS in eerste bestuurlijke aanleg, gedurende dertig dagen ononderbroken aan te plakken ‘op een plaats waar het voorwerp van de beslissing paalt aan een openbare weg, of als het aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen’, zodat deze verplichting geen interpretatie behoeft. Vermits het project zowel paalt aan de Schopsveldweg als aan de Kruisheideweg en beide wegen openbaar zijn, diende de aanplakking te gebeuren ter hoogte van beide wegen en kon de aanvrager zich niet beperken tot een aanplakking op de hoek hiervan.
De deputatie stelt tevergeefs dat de aanplakking minstens regelmatig was omdat uit de voorliggende stukken redelijkerwijze blijkt dat het normdoel hiervan, met name de omwonenden in kennis stellen van een vergunningsbeslissing die hen aanbelangt, is bereikt en verzoekende partij het tegendeel niet aantoont. De vaststelling, dat er in het licht van de wijze van aanplakking van de affiche in voorliggend geval redelijkerwijze kan worden vanuit gegaan dat deze affiche goed leesbaar was vanaf de openbare weg, en dat er hierdoor ook redelijkerwijze kan worden vanuit gegaan dat de omwonenden kennis konden nemen van de vergunningsbeslissing van het CBS in eerste bestuurlijke aanleg, waardoor het normdoel van de aanplakking effectief is gerealiseerd, kan de gebrekkige aanplakking niet verhelpen.
De vaststelling, dat enkele andere omwonenden wel tijdig bestuurlijk beroep hebben aangetekend tegen de vergunningsbeslissing van het CBS in eerste bestuurlijke aanleg, impliceert niet dat deze beslissing correct is aangeplakt, dan wel dat ze adequaat is aangeplakt en het normdoel van de aanplakking is bereikt.
De bestreden beslissing wordt dan ook vernietigd.
Conclusie
De arresten maken duidelijk dat de puntjes op de i moeten worden gezet wanneer het gaat om de bekendmakingsvereisten, en overheden niet kunnen volstaan met een eigen pragmatische invulling. Extra voorzichtigheid dient dan ook aan de dag te worden gelegd wanneer men overweegt om een ingesteld beroep onontvankelijk te verklaren wegens laattijdig.